12 oktober
Alleen al in het havengebied Rotterdam en de toegangsgeulen is dit zo’n 15-20 miljoen m3 per jaar. Daarnaast komt er veel sediment vrij tijdens projecten als de aanleg van de Blankenburgtunnel onder de Nieuwe Waterweg. Een groot deel van het schone sediment wordt afgevoerd naar zee of depots elders in het gebied. Tegelijkertijd is elders in de Rijn-Maasmonding juist behoefte aan sediment voor het opvullen van erosiekuilen in de rivierbedding, natuurontwikkeling en waterveiligheid. Op de lange termijn is ook sediment nodig voor het klimaatbestendiger maken van de Rijn-Maasmonding als antwoord op een stijgende zeespiegel.
Een proeftuin voor kennisontwikkeling en innovaties
In een proeftuin, een van te voren gekozen afgebakend gebied, wordt in de praktijk onderzocht welke oplossing goed werkt, welke niet en of dat nog te verbeteren is.
De Proeftuin Sediment Rijnmond moet kennis en nieuwe technieken opleveren voor duurzaam sedimentbeheer. Dat wil zeggen met zoveel mogelijk meerwaarde voor natuur, rivierbeheer, waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit zodat de delta op de lange termijn in staat is om mee te groeien met een stijgende zeespiegel. De nieuwe technieken worden getest en gemonitord door ze in drie nog te kiezen pilotgebieden te koppelen aan geplande onderhouds- en ontwikkelprojecten. Deze gebieden dienen als demonstratielocatie voor nieuwe businesscases voor duurzaam sedimentbeheer in de Rijn-Maasmonding en als test- en monitoringslocatie voor innovatieve oplossingen voor sedimentbeheer. Denk aan opslag van sediment tussen dijken voor de veiligheid, het maken van gorzen of slikken voor de natuur of zandmotorachtige oplossingen tegen erosiekuilen.
In het initiatief Proeftuin Sediment Rijnmond werken Havenbedrijf Rotterdam, Rijkswaterstaat, het Wereld Natuur Fonds/Ark Natuurontwikkeling, Natuurmonumenten, waterschap Hollandse Delta, Wageningen Marine Research, het baggerbedrijf de Vries & van de Wiel en Deltares samen. Deltares is trekker van het consortium. Het project duurt vier jaar (2021-2025).
Dit project is mogelijk door subsidie voor Publieke-Private Samenwerkingsinitiatieven (PPS) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI).